Ik lig in een groot bed in het donker alleen naar het plafond te staren. Het is zo donker dat ik het plafond niet zie. Daar hoor ik een deur. Is dat de deur van de buren? Of is dat de deur van dit huis in Utrecht. Mijn vriend die thuis komt? Nog wat gekraak. Voor mij nieuwe geluiden die ik probeer te plaatsen. Dan een hard geluid, ik spring uit het bed en doe het licht aan. Het zachte licht beschijnt het bed. Dan is het weer stil.
Een nieuwe opdracht, een grote veranderklus fulltime voor een jaar. Het zijn mijn eerste weken. Hoe gaan de dingen hier? Wat is de taal van deze organisatie? De eerste dag hadden ze alles al voor me geregeld, een toegangspas en een werkplek. Ik heb als organisatieadviseur al vijf jaar geen vaste computer of telefoon. Het is al vijf jaar flex. Wat een overgang. Dus dít wordt mijn plek voor de komende tijd. Dat is wel even wennen.
Rond 6 uur rijd ik naar huis. Of…naar huis? Naar het huis van mijn vriend, 10 minuten rijden vanaf mijn nieuwe klus in Utrecht. Door de week woon ik nu praktisch samen in deze stad die niet van mij is. Eenmaal geparkeerd in de gezellige straat in het centrum van Utrecht, loop ik naar de parkeerautomaat met de bezoekersparkeerpas. In Amsterdam woon ik ook in het centrum, maar daar heb ik een felbegeerde parkeervergunning weten te bemachtigen. Hier in Utrecht ben ik gedegradeerd tot bezoeker. Dan ga ik naar binnen. Mijn vriend komt uit de keuken en geeft me een knuffel. Hij loopt de keuken weer in om naar het eten te kijken. Ik gooi mijn tas in de woonkamer en wil beginnen met tafel dekken. In het kastje wat ik open trek staan geen borden meer. Alles staat vies in de afwasmachine. “Zullen we de afwasmachine laten draaien”, zeg ik tegen mijn vriend omdat ik nog geen idee heb hoe dat ding aangaat. “Nee, die zet ik altijd ’s nachts aan”, krijg ik terug. Zo gaan de dingen dus hier. Ik was twee borden af. Wordt dit echt mijn plek?